Verbes avec laten
En néerlandais, on utilise souvent des verbes avec “laten”. Ici, il y a les formes les plus courantes et les formes qui sont particulièrement déroutantes pour celui qui apprend le néerlandais.
Laten vallen
Het glas valt.
Zij laat het glas vallen.
laisser tomber
Laten zitten
De spin zit in zijn web.
Zij laat de spin zitten.
laisser donc
Laten weten
Samira (rechts) weet nu alles.
Sanne (links) laat Samira weten dat zij gaat verhuizen.
faire savoir, informer
informeren is een formeler woord en wordt minder gebruikt.
Laten zien
Daan (rechts) ziet het kasteel.
Linda (links) laat Daan haar kasteel zien.
montrer
tonen is een formeler woord en wordt minder gebruikt.
Laten staan
De paraplu staat tegen de muur.
Zij laat de paraplu staan.
laisser, oublier
Laten liggen
De telefoon ligt op tafel.
Ze laat haar telefoon liggen.
laisser, oublier
Laten afkoelen
De koffie koelt af.
Ze laat haar koffie afkoelen.
laisser rafraîchir
Haal niet door elkaar:
Laten vallen
Gooien
laisser tomber
jeter
Ik laat mijn kies trekken
Ik trek mijn kies
Je laisse arracher ma dent
J'arrache ma dent