Enkele, een paar, sommige, een beetje czy wat
Kiedy używamy “enkele”, “een paar”, “sommige”, “een beetje” i “wat”?
Enkele, een paar +liczba mnoga
![Er zijn 3 glazen. De kat heeft 3 glazen omgegooid.](/zn/voornaamwoord/sommige_enkele-enkele_een_paar.png)
De kat heeft een paar glazen gebroken.
= mała lyczba: 2, 3, 4, 5, ...
Sommige +liczba mnoga
![Er zijn 13 glazen. De kat heeft 3 glazen omgegooid.](/zn/voornaamwoord/sommige_enkele-sommige.png)
De kat heeft sommige glazen gebroken.
= mała część: 2%, 5%, 10%, 15%, ...
Wat, een beetje +słowo niepoliczalne
![De kat drinkt uit een glas.](/zn/voornaamwoord/sommige_enkele-wat.png)
De kat heeft een beetje wijn gedronken.
= nieduża ilość