L'ordre de la phrase: le temps, la manière et le lieu
D'abord le temps.Par exemple: gisteren, om 4 uur, toen ik klein was, in de vakantie, een week lang, ... |
Puis la manière.Par exemple: heel snel, met mijn vriendin, zonder jas, lachend, met de bus, ... |
Enfin le lieuPar exemple: thuis, naar mijn werk, in de bus, naar Riga, op visite, ... |
Quelques exemples:
Ons konijn liep gisteren springend door onze tuin .
Ze ging twee weken geleden met tegenzin naar de tandarts .
Waarom gaat Hannah elke keer zonder geld op vakantie ?
Ik wil dat je nu snel naar huis komt!
On ne doit évidemment pas utiliser toutes formes. Seulement la manière et le lieu, ça marche aussi.
Quelques exemples:
Marieke liep half slapend naar de koffieautomaat .
Ik wil zonder hulp naar Engeland zwemmen.
...si on respecte l'ordre des éléments.
Quelques exemples:
Ik wil ooit een keer naar Kazachstan .
Wist je dat de Vikingen nog voor Columbus in Amerika aankwamen?
Ze zei dat ze vanavond wat later thuis zal zijn.
Un dernier exemple
Ik ging in de winter op de fiets naar Rusland .