Wanneer gebruiken we: me, m'n, je, z'n, 't, ze, d'r, we, ...?
Dit zijn gereduceerde vormen. Je gebruikt ze in de spreektaal zelfs vaker dan de basisvormen. Tussen deze twee vormen zit een subtiel verschil: het ligt eraan welk woord in de zin het belangrijkst is.
De basisvormen
persoonlijk voornaamwoord | bezittelijk voornaamwoord | ||
onderwerp (subject) | voorwerp (object) | ||
Ik ben Sophie!
|
De buurman haat mij...
|
...want dit is mijn nieuwe hobby.
|
|
1 | ik | mij | mijn |
2 | jij | jou | jouw |
u | u | uw | |
3 | hij | hem | zijn |
zij | haar | haar | |
het | het | zijn | |
1 | wij | ons | ons / onze |
2 | jullie | jullie | jullie |
3 | zij | hen / hun | hun |
bezittelijk voornaamwoord | |
...want dit is mijn nieuwe hobby.
|
|
1 | mijn |
2 | jouw |
uw | |
3 | zijn |
haar | |
zijn | |
1 | ons / onze |
2 | jullie |
3 | hun |
Deze basisvormen gebruik je als de nadruk (het accent) op deze woorden ligt. Dus als deze woorden de belangrijkste elementen in de zin zijn.
Bijvoorbeeld bij een contrast ligt het accent op deze woorden.
Gereduceerde vormen
Sommige voornaamwoorden (pronomen) hebben een gereduceerde vorm. Deze gebruiken we nooit in een zeer formele context.
persoonlijk voornaamwoord | bezittelijk voornaamwoord | ||||||||
onderwerp (subject) | voorwerp (object) | ||||||||
1 | ik | mij | → | me | mijn | → | m'n | ||
2 | jij | → | je | jou | → | je | jouw | → | je |
3 | hij | hem | zijn | → | z'n | ||||
zij | → | ze | haar | haar | |||||
het | het | zijn | → | z'n | |||||
1 | wij | → | we | ons | ons / onze | ||||
2 | jullie | jullie | jullie | ||||||
3 | zij | → | ze | hen / hun | hun |
bezittelijk voornaamwoord | |||
1 | mijn | → | m'n |
2 | jouw | → | je |
3 | zijn | → | z'n |
haar | |||
zijn | → | z'n | |
1 | ons / onze | ||
2 | jullie | ||
3 | hun |
Het belangrijkste woord of niet?
basisvorm
Het belangrijkste woord van het zinsdeel.
- Deze vormen hebben vaak (maar niet altijd) een “ij”.
gereduceerde vorm
Niet het belangrijkste woord.
- Deze woorden hebben een “e” of een apostrof. Je spreekt dit uit als een /ə/ (schwa).
- Voorbeelden:
me = /mə/ we = /wə/ 't = /(ə)t/ z'n = /zən/
Het verandert de betekenis van de zin:
“Weet je wat zij vertelde?”
“Zij” is het belangrijkste woord.
“Weet je wat ze vertelde?”
“Ze” is het niet het belangrijkste woord, dus “vertelde” wordt het belangrijkste woord.
Informele spreektaal
Sommige vormen bestaan alleen in de informele spreektaal. Je hoort ze dus vaak, maar ze worden bijna nooit geschreven. Bijvoorbeeld:
'k (ik) | 'm (hem) | d'r (haar) |
'ie (hij) Je kan een zin niet beginnen met 'ie | ||
't (het) |