Le passif

Een piranha die een jongen bijt.

actief
(hij bijt)
passief
La phrase active:
Een piranha bijt de jongen.
La phrase passive:
De jongen wordt gebeten door een piranha.
De jongen wordt gebeten.
Presens: worden + perfectum
La phrase active (presens):
Een piranha bijt de jongen.
La phrase passive:
De jongen wordt gebeten door een piranha.
Imperfectum: werd(en) + perfectum
La phrase active (imperfectum):
Een piranha beet de jongen.
La phrase passive:
De jongen werd gebeten door een piranha.
Perfectum: zijn + perfectum
La phrase active (perfectum):
Een piranha heeft de jongen gebeten.
La phrase passive:
De jongen is gebeten door een piranha.