Komen en gaan
Komen en gaan: het lijkt simpel, maar welk woord gebruiken we als we niet op dezelfde plek zijn en met elkaar bellen? En wat is het verschil tussen “naar huis gaan” en “thuis komen”?
Komen
nu | vroeger | |
---|---|---|
ik | kom | kwam |
jij, hij, zij, u | komt | kwam |
wij, jullie, zij | komen | kwamen |
ik ben gekomen |
Gaan
nu | vroeger | |
---|---|---|
ik | ga | ging |
jij, hij, zij, u | gaat | ging |
wij, jullie, zij | gaan | gingen |
ik ben gegaan |
Welk perspectief gebruiken we...
...als we niet op dezelfde plek zijn?
We gebruiken het perspectief van degene (de persoon) die al op het eindpunt is.
Dat geldt dus ook voor het eindpunt van kwade wespen...
Naar huis gaan en thuis komen
Ze gaat naar huis.
Ze komt thuis.