Komen i gaan
Komen czy gaan? To wydaje się proste, ale którego słowa używamy, gdy nie jesteśmy w tym samym miejscu i rozmawiamy ze sobą przez telefon? A jaka jest różnica między „naar huis gaan” a „thuis komen”?
Komen
![Een schildpad loopt naar het meisje.](/zn/werkwoord/komen_gaan-komen.jpg)
teraz | przeszłość | |
---|---|---|
ik | kom | kwam |
jij, hij, zij, u | komt | kwam |
wij, jullie, zij | komen | kwamen |
ik ben gekomen |
Gaan
![Een schildpad loopt weg.](/zn/werkwoord/komen_gaan-gaan.jpg)
teraz | przeszłość | |
---|---|---|
ik | ga | ging |
jij, hij, zij, u | gaat | ging |
wij, jullie, zij | gaan | gingen |
ik ben gegaan |
![Een meisje zit achter haar bureau en denkt: Voor de pandemie ging ik naar een restaurant en kwamen mijn vrienden bij mij eten.](/zn/werkwoord/komen_gaan-pandemie.jpg)
Jakiej perspektywy używamy...
...jeśli nie jesteśmy w tym samym miejscu?
Używamy perspektywy osoby, która jest już na miejscu.
![Een meisje loopt in de richting van een jongen en zegt door de telefoon: Ik kom straks. De jongen antwoordt: Oké, kom je te voet of met de bus?](/zn/werkwoord/komen_gaan-bellen1.jpg)
![Een meisje belt en zegt: Ik ga eerst naar de supermarkt, en dan kom ik naar jou.](/zn/werkwoord/komen_gaan-bellen2.jpg)
Dotyczy to również punktu celowego agresywnych os...
![Wespen vliegen naar een meisje. Een jongen zegt: Pas op! Ze vliegen naar jou!](/zn/werkwoord/komen_gaan-wespen.jpg)
Naar huis gaan en thuis komen
![Een meisje loopt in de richting van haar huis. Een meisje komt het huis binnen.](/zn/werkwoord/komen_gaan-thuis.jpg)
Ze gaat naar huis.
Ze komt thuis.