'Aan het' and verbs of position for people

Aan het + infinitive

This form looks like the English past continuous and present continuous. We use it for an action on a specific moment:

Tijdlijn
An action on a specific moment in the past

An action on this moment
ik was
jij/u was
hij/zij was
wij waren
jullie waren
zij waren
} aan het + infinitiveinf.
Example:
Vanochtend om vijf uur waren we nog aan het slapen.
ik ben
jij/u bent
hij/zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
} aan het + infinitiveinf.
Example:
Je bent nu deze zin aan het lezen.
 

Verbs of position for people

In spoken language, we use more often the verbs of position than aan het. It sounds more natural to say "Ik lag te slapen." than "Ik was aan het slapen."

Een meisje staat met een boek in de metro.

staan te + infinitive

Ze staat een boek te lezen.

or

Ze is een boek aan het lezen.
Een meisje ligt op een bankje in de metro en leest een boek.

liggen te + infinitive

Ze ligt een boek te lezen.

or

Ze is een boek aan het lezen.
Een meisje zit op een bankje in de metro en leest een boek.

zitten te + infinitive

Ze zit een boek te lezen.

or

Ze is een boek aan het lezen.
Een meisje loopt over het perron van de metrohalte en leest een boek.

lopen te + infinitive

Ze loopt een boek te lezen.

or

Ze is een boek aan het lezen.

'Lopen te' for negative behaviour

If you’re annoyed by someone’s behaviour, you can use lopen te. Even when someone is sitting, standing or laying, we use lopen te for irritation:

Een ontevreden meisje
“Het regent al de hele week. Ik ben het echt zat.” “Moeten we nu echt te voet gaan? Mijn voeten doen pijn en ik ben moe.” “Bart heeft een nieuwe vriendin, maar zijn oude vriendin weet dat nog niet.” “Ik ga nooit meer naar die ☣⚔⚡☠-winkel!!!!” “Ik heb jouw telefoon niet gebruikt. Echt niet!”
Ze loopt te klagen. Ze loopt te zeuren. Ze loopt te roddelen. Ze loopt te vloeken en te schreeuwen. Ze loopt te liegen.

Het moet een actie zijn

Je kan aan het of positiewerkwoorden + te niet voor passieve dingen gebruiken:
Ik ben een fiets aan het hebben.
Ik ben een fiets aan het kopen.
Ik zit een cadeau te krijgen.
Ik zit te denken aan de vakantie.
Hij zat zich te vervelen.
Uw pakje ligt te wachten op het postkantoor.

Je kan de vormen mixen

Een typisch begin van een telefoongesprek:

Wat ben je aan het doen?
- Ik zit een film te kijken.