Imperfectum ou perfectum?

Le passé néerlandais a deux formes: imperfectum (l'imparfait) et perfectum (le parfait). Quand utiliser lequel?

↓ imperfectum ↓
↓ perfectum ↓
Imperfectum:
régulierement
Meerdere keren vorig jaar.
vorig jaar
nu

Vorig jaar fietste opa nog.

Perfectum:
une fois
Eén keer vorig jaar.
vorig jaar
nu

Vorig jaar heeft opa nog gefietst.

Imperfectum:
l'heure / la date est importante
Om 17uur.
nu

Harry belde om 17uur.

Perfectum:
ce n'est pas important quand
Het is niet belangrijk wanneer.
nu

Harry heeft gebeld.

Imperfectum:
une description
Angstaanjagend konijn.
nu

Het konijn was erg agressief.

Perfectum:
un fait
Een vinger in verband.
nu

Het konijn heeft me gebeten.

Imperfectum:
ne plus de résultats
Geen resultaten.
nu
Alles is weer droog.

Het regende vannacht.

Perfectum:
résultats concrets / jusqu'ici
Tot nu of concrete resultaten.
nu
Regenplassen op straat.

Het heeft vannacht geregend.

Imperfectum:
choses en même temps
Fieten en regenen op hetzelfde moment.
nu

Terwijl ik fietste, regende het.

En opa?

Vorig jaar fietste opa nog...

Opa op rolschaatsen.

...dit jaar heeft hij een nieuwe hobby.